Helden van de 1000 meter

Bij de sprintafstanden van het schaatsen is het vaak alles of niets. Het verschil tussen winst en verlies bedraagt soms maar een honderdste van een seconde. Er zijn schaatsers die grossieren in medailles, maar er zijn ook rijders die er altijd net naast grijpen. In sommige gevallen komt het toch nog allemaal goed.

Dan Jansen is vanaf midden jaren ’80 een sprinter die meedoet om de prijzen. Op de Olympische Spelen van Sarajevo in 1984 valt hij net naast het podium met de vierde tijd. Vier jaar later is Jansen de grote favoriet, een week voor de Spelen van Calgary bevestigt hij deze status met de eerste plaats op het WK sprint. Toch zal hij de favorietenrol niet waar kunnen maken. Enkele uren voor zijn eerste race krijgt hij te horen dat zijn zus is overleden aan leukemie. Jansen verschijnt wel aan de start, maar komt zowel op de 500 als de 1000 meter ten val.

Ook in 1992 lukt het Jansen niet om olympisch eremetaal binnen te slepen. Ditmaal blijft hij wel op de been, maar komt hij niet verder dan een vierde tijd op de 500 meter en de 26e tijd op de 1000 meter. Twee jaar later krijgt de Amerikaan alweer een herkansing. Het IOC wil de zomer- en winterspelen niet meer in hetzelfde jaar houden en daarom is Lillehammer in 1994 het decor voor nieuwe Olympische Winterspelen.

Onder begeleiding van coach Peter Mueller (zelf in 1976 de eerste olympisch kampioen 1000 meter) reist Dan Jansen af naar Noorwegen. Opnieuw als grote favoriet, want hij heeft zowel de wereldtitel sprint als het wereldrecord op de 500 meter in handen. Als eerste schaatser duikt Jansen zelfs onder de 36 seconden. Toch lijken de medailles ook in in het Vikingskipet van Hamar weer niet voor hem weggelegd. Op de kortste afstand komt hij door een misslag in de laatste bocht niet verder dan de achtste tijd.





Toch komt het allemaal goed voor de 28-jarige Amerikaan. Op de 1000 meter valt hij bijna weer maar zet desondanks wel een snelle tijd neer. Zijn wereldrecord blijkt goed genoeg voor olympisch goud. Zo krijgt het verhaal van Jansen uiteindelijk toch een happy end.

Het is aan de Amerikanen wel toevertrouwd om een sappige reclame te maken van een dergelijk verhaal. Ook verdient Dan Jansen een plek in de Amerikaanse Olympic Hall of Fame en in 2002 is hij samen met sprintster Bonnie Blair één van de laatste fakkeldragers bij de Olympische Spelen van Salt Lake City.





Bekender in Nederland is het verhaal van onze eigen Gerard van Velde. Hij grossiert net als Dan Jansen in vierde plaatsen maar heeft in plaats van valpartijen een andere tegenstander: de klapschaats. Deze revolutie in het schaatsen zorgt er zelfs voor dat Van Velde stopt met schaatsen.

Voor de opkomst van de klapschaats hoort de jonge Gerard van Velde al vroeg bij de wereldtop. Op zijn eerste Olympische Spelen in 1992 verrast hij iedereen met een vijfde tijd op de 500 meter en een vierde plek op de dubbele afstand, slechts 0,08 seconde van het goud. Twee jaar later is Van Velde weer van de partij, maar blijft hij ver van het erepodium verwijderd.

In de aanloop naar de Spelen van Nagano stopt Van Velde met schaatsen. Hij kan maar niet wennen aan de klapschaats. Een nieuw model van de klapschaats blijkt zijn redding en Van Velde komt terug aan de top. Hij krijgt de techniek onder knie, zo goed dat hij in 2002 aan de start staat op de Olympische Spelen van Salt Lake City. Toch vervalt hij in oude gebruiken, op de 500 meter wordt hij vierde. Maar op de 1000 meter komt ook voor hem alles samen. In de race tegen Sergey Klevchenya (in 1994 stond hij nog samen met Dan Jansen op het podium) zet Van Velde een nieuw wereldrecord neer. Niemand komt meer aan die tijd, en Gerard van Velde geeft daarmee zijn carrière alsnog een gouden rand.





Zie ook: Andere Tijden Sport: Van Velde en het klappen van de schaats